Door Hilde Verboven, november 2014
Sinds het begin van Oorlogsdagboek Leuven verhaalden we over het lot van Leuven in de eerste oorlogsmaanden van 1914. Vooral de week van terreur op de bevolking, die op 25 augustus 1914 ’s avonds losbarstte, trok veel aandacht. Van waar kwam al dat oorlogsgeweld in Leuven? Elke oorlog maakt slachtoffers, maar in Leuven werd in het bijzonder de bevolking in het vizier genomen. Met de machtsovername door de Duitse troepen in Leuven had het niets te maken, want het geweld barstte pas een week na de inname van de stad los. Geweldloos had de stad zich op 19 augustus 1914 overgegeven. En al waren de maatregelen van de Duitse bezetter hard, toch vond Leuven een modus vivendi met de bezettingstroepen. Het was een gedwongen vorm van samenleven en zeker geen aangename, maar één die in die eerste dagen zonder al te veel conflicten verliep. Tot op 25 augustus in de avond het geweld plots uitbarstte. Maar waarom? En wat triggerde het? Het staat vast dat de terreur begon met wilde straatbeschietingen, bijna onmiddellijk gevolgd door systematische brandstichtingen, razzia’s, willekeurige arrestaties, executies, deportaties van grote groepen gevangenen [1]. Dit zijn de feiten. Maar dan vervaagt het beeld. Want op korte tijd ontwikkelden zich twee versies van de feiten: de Duitse en de Belgische versie.
De Duitse versie: francs-tireurs
De officiële Duitse verklaring van de feiten volgde op korte tijd. Op 29 augustus 1914 verspreidde de Duitse overheid via het persbureau Wolff de mededeling dat de brand in Leuven zich spontaan door de stad had verspreid [2]. Het was een reactie op het bericht van een Londens persbureau van een dag eerder dat de brandstichting in de schoenen van de Duitse bezetter schoof. De Duitse krant Vossische Zeitung deed er nog een schep bovenop. De krant bracht de gewelddaden in verband met de uitval van het Belgisch leger vanuit de vesting Antwerpen in de richting van Leuven-Vilvoorde op 25-26 augustus. Ter ondersteuning van de uitval grepen volgens de Vossische Zeitung Leuvenaars naar de wapens. Gesterkt door de overtuiging dat een Belgische overwinning nabij was, schoten ze naar verluidt vanuit hun woningen op Duitse troepen in de straat. Dat Leuven een zware straf over zich heen riep, had ze dus aan zichzelf te wijten. Ook de lokale bevelhebber, Etappen Kommandant von Manteuffel, verspreidde deze versie van de feiten [3]. Hij zag de vernietiging van de stad als een noodzakelijke vergeldingsmaatregel voor de laffelijke beschieting van Duitse troepen door Belgische scherpschutters (francs-tireurs) die in de stad waren geïnfiltreerd.
De Nederlandse journalist Mokveld interviewde op 28 augustus 1914 in Leuven de plaatselijke Etappen-Kommandant von Manteuffel: “Als oorzaak der vernieling gaf hij [von Manteuffel] op dat het een noodzakelijke strafmaatregel was. omdat Belgische militairen in burgerkleeren te Leuven waren achtergebleven om bij de eerste de beste gelegenheid het Duitsche leger in den rug te kunnen aanvallen. Die gelegenheid meenden ze gevonden te hebben, toen de Duitsche troepen uit het versterkte kamp van Antwerpen zich een oogenblik moesten terugtrekken en tot in de nabijheid der stad kwamen te strijden. Door de troepen in de stad aan te vallen -- aldus commandant Von Manteuffel, meenden de Belgen de Leuvensche bezetting te kunnen verhinderen hun kameraden ter hulp te komen.” (uit Mokveld L,. De overweldiging van België : ervaringen, als Nederlandsch journalist opgedaan, tijdens een viermaandelijksch verblijf bij de Duitsche troepen in België, Rotterdam 1916, p. 79)
Hoewel de versies onderling lichtelijk van elkaar verschilden -volgens de ene waren burgers de schutters, volgens de andere waren het als burger vermomde Belgische militairen- de teneur van de berichtgeving was duidelijk: de Belgen hadden zelf het vuur aan de lont gestoken en moesten dan zelf ook maar de gevolgen voor hun onverantwoorde gedrag dragen. Dat was ook de conclusie van het zogenaamde Witboek dat het Duitse ministerie van Buitenlandse Zaken in mei 1915 publiceerde [4]. Dit rapport was het resultaat van het onderzoek van de Duitse militaire overheid naar wreedheden in België tijdens augustus-september 1914, nadat ‘het geval Leuven’ zoveel internationale belangstelling had opgewekt. En vooral ook slechte pers voor Duitsland opleverde. Ondanks het Belgisch aandringen op internationaal toezicht, kwam de onderzoekscommissie over Leuven zonder inbreng van neutrale staten tot stand. Haar rapport berustte eenzijdig op Duitse getuigenissen. Verwonderlijk is het dus niet dat de Duitse onderzoekscommissie in volle oorlogstijd slechts ‘één waarheid’ aan het licht bracht: die over de francs-tireurs.
Belgische versie: troepen schoten op elkaar
De verklaringen van ooggetuigen die het geweld in Leuven zelf meemaakten, geven een andere lezing van de feiten. In de verwarring na een Belgische uitval op 25 en 26 augustus 1914 zouden Duitse militairen op elkaar zijn beginnen schieten. In die dagen deed het Belgische leger vanuit de vesting Antwerpen een uitval naar het Duitse leger op doortocht. Het wou de snelle opmars van het Duitse leger naar Frankrijk zoveel mogelijk hinderen. Bij deze uitval raakte het Belgische leger in de regio ten zuiden van Mechelen slaags met de Duitse voorposten die daar een front ter verdediging van de doortrekkende troepen vormden [5]. Vanuit Leuven schoten verschillende eenheden te hulp. Maar toen Duitse cavaleristen zich bij valavond van het slagveld terugtrokken en als eersten Leuven binnenstormden, werden ze door andere, in Leuven ingekwartierde Duitse manschappen voor aanvallers van de tegenpartij aanzien. En die moesten uiteraard dringend tot staan worden gebracht, met als gevolg dat Duitse troepen ongewild op elkaar zijn beginnen schieten. Al gauw kregen de bewoners van de huizen in de buurt waar dergelijke beschietingen waren begonnen, de schuld voor al dat geweld in de schoenen geschoven. Zij werden uit hun huizen gesleept, geëxecuteerd en hun woningen in brand gestoken. Zo werden de zaken voorgesteld door de vele lokale ooggetuigen en schrijvers over de zaak Leuven. Andere auteurs gingen een stap verder in hun verklaring voor het uitbreken van de wreedheden in Leuven. Zij hebben het over ‘voorbedachte rade’, waarbij gesuggereerd wordt dat de hogere militaire overheid de straf die over Leuven werd uitgestort in scène zou hebben gezet [6]. Indicaties daarvoor waren, aldus deze getuigen, het gelijktijdig uitbreken van de straatbeschietingen op verschillende plaatsen in de stad, wat een gecoördineerde actie moet hebben verondersteld. Officieren zouden op hun klok hebben gekeken om op een afgesproken tijdstip het startsein voor de actie te geven [7]. En de brandstichtingen zouden door gespecialiseerde “Brenn Kolonnen” of “compagnies incendiaires” zijn uitgevoerd, die al op de Volksplaats (Ladeuzeplein) klaar stonden nog voor het geweld uitbarstte.
Op de rooster gelegd
Twee versies en daarbinnen verschillende varianten: het levert tegengestelde verklaringen voor de uitbarstingen van geweld in Leuven. Wat is daar nu van aan? Hebben burgers in Leuven op Duitse militairen geschoten? Het antwoord is duidelijk: nee! De theorie als zouden burgers op Duitse troepen hebben geschoten en dus de lont aan het vuur hebben gestoken (francs-tireursversie) is al in de jaren 1950 grondig op de rooster gelegd én ontkracht [8]. Het kritische bronnenonderzoek dat de Duitse historicus Peter Schöller in 1958 over de Duitse bewijsvoering liet schijnen, was zeer grondig. Samengevat komt het erop neer dat Schöller vaststelt dat het officiële Duitse gerechtelijke onderzoek naar de zaak valse of gemanipuleerde verklaringen bevat en eenzijdig is opgesteld. Het opzet van de Duitse onderzoekscommissie was aan te tonen dat burgers op Duitse troepen hadden geschoten. Een andere mogelijkheid werd zelfs niet in overweging genomen. Schöller kwam tot deze conclusie nadat hij de getuigenverklaring in het Duitse onderzoeksrapport met elkaar en met eerder versies had geconfronteerd. Hij beoordeelde de verklaringen op inconsistenties, getuigenissen die onrechtstreeks blijken te zijn (heb ik van horen zeggen, men zegt…), op verschillen en veranderingen tussen de eerste en latere versies van verslagen, weglatingen, kleine of grote tekstmanipulaties.
Een voorbeeld van een doelbewuste weglating uit een Duitse verklaring is te vinden in het ooggetuigeverslag van Paul Telemann, officier bij de Etappenkommandantur, op 23 september door Kriegsgerat Ivers ondervraagd. Deze weglating heeft betrekking op het begin van de beschietingen. Telemann zat op 25 augustus 1914 ‘s avonds samen met andere officieren in Café Royal op de Grote Markt toen hij hoorde schieten en hij zich in een achterkamer van datzelfde café terugtrok. In het origineel stond "Da wir grössenteils unbewaffnet waren und von unseren eigenen Leuten nicht angeschossen werden wollten, entschlossen wir uns, dort forläufig zu warten". Diezelfde passage in het Witboek van mei 1915 luidt als volgt: “Da wir grössenteils unbewaffnet waren, entschlossen wir uns, dort forläufig zu warten" (Witboek, bijlage D, getuigenis 6 Telemann). Uit het weggelaten gedeelte blijkt hoezeer Duitse officieren zich eerder door hun eigen troepen dan door francs-tireurs voelden bedreigd! Niet toevallig werd deze passage uit het origineel geschrapt.
Secretaris van het Amerikaanse gezantschap in Brussel, Hugh Gibson, bezocht Leuven op 28 augustus 1914 en sprak er in de straat met één van de Duitse controleposten. “He was rabid against the Belgians and had an endless series of stories of atrocities they had committed—though he admitted that he had none of them at first hand. He took it as gospel, however, that they had fired upon the German troops in Louvain and laid themselves open to reprisals.” (uit Gibson H. A Journal From Our Legation in Belgium. New York 1917)
Alles wat niet in het kraam van het opzet van de onderzoekscommissie paste, werd weg geselecteerd. Dat blijkt ook uit de verklaringen van Belgische getuigen. Ook al deed het Duitse Kriegsgerat de moeite om Belgische getuigen te horen, hun verklaringen werden zorgvuldig uit het rapport van de Duitse onderzoekscommissie gebannen [9]. Op verschillende momenten zijn Duitse militaire onderzoeksrechters naar Leuven afgezakt om er ooggetuigen aan de tand te voelen, maar telkens was er iets mis: de verklaring werd niet opgetekend [10], omdat de rechter vond dat ze niet in de onderzoeksvraag pasten of de getuige weigerde het verslag te ondertekenen omdat het geen juiste weergave was of werd geprobeerd om bekentenissen af te dwingen [11]. Maar er zijn ook inhoudelijke redenen waarom de francs-tireurs theorie in twijfel kan worden getrokken. Als het zou kloppen dat burgers op Duitse manschappen zouden hebben geschoten, dan moeten er wapens hebben gecirculeerd. Nochtans had de Belgische regering in de weken vόόr de Duitse inname er alles aan gedaan om het gevaar van vrij wapenbezit door burgers in te dijken. Ze waarschuwde de bevolking via aanplakbiljetten niet alleen voor het gevaar van wraakacties als burgers zich roerden, maar drong ook aan op het inleveren van wapens [12]. Zelf had ze al het initiatief genomen om de burgerwacht te ontwapenen, omdat ze inzag dat dit perfide statuut van nauwelijks geoefende burgers die politionele taken op zich namen en in die hoedanigheid een wapen droegen, al te gemakkelijk als dekmantel voor represailles zou kunnen dienen. In Leuven was de burgerwacht nog voor de inname van de stad door Duitse troepen op 19 augustus ontbonden [13]. De beleidslijn van de Belgische en lokale overheid was duidelijk: vermijden dat burgers in de militaire operaties betrokken zouden raken. Ze waren zich pijnlijk bewust van de gevaren. Het is onmogelijk dat uitgerekend deze regering en het Belgische opperbevel een ‘belgische Volkskriege’ of volksopstand tegen de Duitse bezetter zou hebben beraamd. Alleen al de logistiek om in volle oorlogstijd Belgische militairen ongezien aan de andere kant van het front in bezet gebied te laten infiltreren en daar de bevolking massaal te bewapenen! En dan nog op zovele verschillende locaties, want niet in Leuven zijn wreedheden tegen burgers begaan. De controle op wapenbezit ging bovendien na de Duitse inname nog door. Tussen de machtsovername en de uitbraak van geweld zit een periode van een week. In die tijd riep ook de Duitse autoriteit op tot het inleveren van wapens en werden controles op wapenbezit uitgevoerd.
"Augenzeuge, dass Einwohner von Löwen zich an Kampfhandlungen gegen deutsche Truppen beteiligt haben, bin ich nicht gewesen, ich kann auch keine Beweise für eine solche Teilnahme der Bevölkerung anführen." Verklaring van majoor von Manteuffel, Etappen Kommandant in Leuven op het moment dat de wreedheden op de Leuvense bevolking plaatsvinden. Uit het verslag over de ondervraging van de beschuldigde von Manteuffel door Kriegsgerat Jorns op 25 januari 1921, geciteerd door Schöller, Der Fall Löwen und das Weißbuch, Böhlau, 1958, p. 79.
Behalve de Duitse getuigenverklaringen opgenomen in het Witboek van 1915 is er geen enkel materieel bewijs die de theorie over de francs-tireurs ondersteunt. Als de bevolking massaal op Duitse troepen zou hebben geschoten, waar zijn dan de militaire slachtoffers? Artsen boden aan om de autopsie op de (vermeende) Duitse slachtoffers bij te wonen en kogels of andere sporen grondig te onderzoeken, maar dat aanbod werd van de hand gewezen. En terwijl de Belgische regering aandrong op een internationale onderzoekscommissie bijgestaan door neutrale staten, is die er nooit gekomen. Want dat potje hield het Auswärtiges Amt liever toegedekt. Daartegenover staat dat bij het onderzoek naar de lichamen in drie massagraven in de stad (op het stationsplein, op de hoek Tiensevest-Maria-Theresiastraat, in de tuin van het Sint-Pietersziekenhuis) telkens alleen burgers als slachtoffers werden gevonden. Uit de aard van hun verwondingen bleek overduidelijk dat verschillende slachtoffers van dichtbij met een revolver in het hoofd waren doodgeschoten. Deze mensen waren afgemaakt, standrechtelijk geëxecuteerd en dus was hun dood niet het gevolg van het neerschieten van vermeende francs-tireurs die zich op daken en op zolderkamers zouden hebben teruggetrokken en vanuit en dakramen op Duitse troepen zouden hebben gevuurd.
"L'examen du cadavre révèle l'existence des lésions suivantes: fracture de l'écaille du temporel gauche avec fissures irradiées, fracture de temporal et du pariétal droits. Ces lésions ont été produites par une arme à feu. Elles sont dues probablement à un coup de revolver tiré dans la tempe gauche, car une balle de fusil eut déterminé un éclatement du crâne." (Opmerking bij onderzoek naar lichaam van Oscar Candries, in massagraf op het stationsplein, 14 januari 1915, Proces-verbaal van de ontgraving van het massagraf op het stationsplein van Leuven, bijgewoond door o.a. kolonel Lübbert, kaiserlicher KreisChef, eerste adjudant oberleutnant Telemann, burgerlijk commissaris, dr. Kreuter, vertegenwoordigers van de Duitse autoriteit) Stadsarchief Leuven, Fonds Varia, nr. IV.
Er kan maar één conclusie zijn: de francs-tireur versie als verklaring of excuus voor de begane wreedheden strookt niet met de feiten. Een diep ingebakken vijandbeeld: “Man hat geschossen” Hebben Duitse getuigen dan bewust gelogen? Voor sommigen is dat inderdaad het geval geweest. Maar een algemeen fenomeen was dit niet. Er was meer aan de hand. Duitse manschappen die beweerden burgers op militairen te hebben zien schieten, lieten zich (mis)leiden door een diep ingeworteld vijandbeeld. Het fenomeen van de francs-tireurs waarnemingen, ook al deden de feiten zich in de realiteit niet voor, is al tijdens de oorlog verklaard door de socioloog Fernand Van Langenhove [14]. Hij schrijft over een mentale constructie, zeg maar een vijandbeeld, die mensen dingen doet ‘zien’ die ze eigenlijk niet konden waarnemen. In de mate dat deze mentale constructie algemeen verspreid en aanvaard was, kon dat tot een soort collectieve psychose leiden. Was dit alles dan een leugen en doelbewust bedrog? Volgens Van Langenhove niet. Men nam de dingen waar, zoals men ze wilde zien, of in elk geval verondersteld was te zien.
Een opvallend citaat uit een Duitse ooggetuigenverklaring van Paul Telemann, adjunct van de Etappen Kommandantur in Leuven op 28 augustus 1914: "Ich habe selbst gesehen, wie Angehörige des Batls (Bataillons nvdr) Neuss auf die Ruïnen der leergebrannten Häuser am Bahnhofplatz (vom Bahnhof aus rechts) schossen und anscheinend den infolge des Geschossaufschlags entstehenden Staub für Pulverdampf von soeben abgegebenen feindlichen Schüssen hielten". Blijkbaar verwarden Duitse manschappen het stof van inslaande kogels, die zij zelf op gevels afschoten, met kruitdamp afkomstig uit de geweren van vermeende vijandelijke schutters, die van achter die gevels op Duitse troepen schoten. Deze verklaring werd niet in het Duitse Witboek opgenomen. Schöller P. Der Fall Löwen und das Weißbuch. Böhlau, 1958 p. 63.
De Duitse beeldvorming over een bevolking die in opstand kwam, daartoe aangezet door de Belgische militaire autoriteiten die in het geheim munitie en wapens leverde, leefde hardnekkig in brede lagen van de Duitse bevolking [15]. Dat was al zo voor het uitbreken van de oorlog. Dat beeld ging terug op de Frans-Duitse oorlog van 1870. Niet toevallig duidden Duitse kranten het fenomeen van een complotterende burgerbevolking systematisch aan met het Franse label francs-tireurs en niet het Duitse equivalent Freischütz. Met die perceptie trokken troepen ten strijde, wat een enorm wantrouwen ten aanzien van de burgerbevolking creëerde. Eén van de infanterieregimenten die aan de gewelddaden in Leuven deelnam, was voor haar aankomst in Leuven verrast door de vriendelijkheid waarmee de bevolking de troepen onderweg bejegende, maar toch vertrouwde ze het zaakje niet: “doch konnten wir der harmlosen Gesinnung der Belgier nicht trauen: zuviel von Belgischer Hinterlist und Falschheit war schon bekannt geworden [16]”. Kenmerkend in deze context was de geagiteerde reactie van de Duitse bevolking op gevangen genomen Belgische burgers die naar kampen werden afgevoerd. Deze mensen zouden voorbij marcherende Duitse soldaten met kokende olie hebben overgoten, de ogen van gewonden uitgekrabd en vingers als trofeeën afgekapt [17]. Het is illustratief voor het irrationele vijandbeeld in Duitse middens.
“Bewezen is ook het gieten van kokende teer op de Duitsche troepen” (uit de verklaring van generaal von Boehn, bevelhebber van het 11de ReserveKorps over Leuven op 25 augustus 1914, Nederlandstalige versie van het Duitse Witboek, bijlage D, verklaring 1, p. 235)
Een taai vijandbeeld Het idee dat burgers op Duitse troepen schoten, heeft lang hardnekkig standgehouden. De Duitse beeldvorming bleef ook na de oorlog doorleven, onderbouwd met dezelfde argumenten, breed gedragen, zelfs in academische kringen. Als na de oorlog zovele Duitse regimenten hun bijdrage aan de Eerste Wereldoorlog te boek stellen, valt het op hoezeer de betrokken eenheden de gebeurtenissen in Leuven nauwelijks of in bedekte termen beschrijven[18]. Als in een mantra weerklinkt telkens weer de versie over de Leuvense francs-tireurs. De regimentsgeschiedenissen volgden netjes de tijdens de oorlog ontwikkelde officiële Duitse versie van de feiten. Ze tonen aan dat het vijandbeeld bleef doorleven.
"Das Armee-Oberkommando ging nach Löwen. Aufreizende Erlasse der belgischen Regierung zum Heckenschützenmorden wurden auch hier forgefunden, im Kampf erschossene Frauen met Waffen in der Hand" Citaat van generaal von Kluck (1920!), bevelhebber van het Duitse Eerste Leger VON KLUCK A., Der Marsch auf Paris und die Marneschlacht 1914, Berlijn, 1920, p. 26. Vertaling Het opperbevel van het Eerste Leger ging naar Leuven. Ophitsende maatregelen van de Belgische regering tot francs-tireursaanslagen kwamen ook hier voor. Vrouwen met wapen in de hand werden in gevechten doodgeschoten.
In de jaren 1928-29 laaide de discussie nogmaals op naar aanleiding van een onderzoeksrapport in het Duitse parlement en de publicatie van een artikel van een Duits hoogleraar in een Amerikaanse tijdschrift [19]. Belgische auteurs eisten en kregen een wederwoord in een poging de publieke opinie voor zich te winnen [20]. Aan die lange periode van negationisme kwam pas na de Tweede Wereldoorlog een einde, toen Duitse academici de argumentatie rond de francs-tireurskwestie aan een grondige bronnenkritiek onderwierpen. Pas in 1958 werd de kwestie als mythe ontkracht [21]. En toch duikt het geloof in de francs-tireurs theorie af en toe nog op. Recent weidde Marc Reynebeau in de Standaard een artikel aan het fenomeen [22]. Een blijkbaar niet door enige kennis gehinderde Duits kunsthistoricus oreerde vanuit het verre Amerika dat francs-tireurs toch hadden toegeslagen in Leuven in 1914. Want dat “volgens hem, de Belgen altijd al dol waren op wapens en op de jacht, en de Duitsers als ‘wild met een helm op’ zouden hebben beschouwd”. Voorwaar een merkwaardig argument. Maar toch kreeg de man een heel forum in de krant Die Welt. Alsof er opnieuw twijfel moet gezaaid worden over de juiste toedracht van de feiten, omdat Duitsland oorlogsschuld moe is.
Geweld op de bevolking als chantagemiddel
Dat Leuven en bij uitbreiding ook andere steden en dorpjes in België tijdens die bewuste eerste oorlogsmaanden van 1914 het slachtoffer van Duitse oorlogsmisdaden zijn geworden, wordt ondertussen algemeen aanvaard [23]. De verklaringen van Belgische ooggetuigen, die onafhankelijk van elkaar zijn opgetekend, zijn overweldigend [24]. En ook al kloppen misschien niet alle details en vallen er hier en daar ook inconsistenties tussen de getuigenissen onderling af te lezen, toch zijn ze veel directer, concreter, preciezer en bevestigen verschillende getuigen onafhankelijk van elkaar dezelfde gebeurtenissen. En daarnaast zijn er ook nog de verklaringen van onafhankelijke waarnemers uit de neutrale staten Nederland en de Verenigde Staten, die Leuven tijdens de week van geweld bezochten en met eigen ogen zagen hoe Duitse manschappen plunderden, brand stichtten en mensen deporteerden [25]. Al deze verklaringen schetsen een veel breder plaatje van het oorlogsgeweld in Leuven. Want ook dat is een opvallende leemte in de Duitse verklaringen: zij hebben het alleen over beschietingen die het begin van de week van terreur inluidden, maar reppen met geen woord over de andere vormen van geweldplegingen door Duitse troepen. In Leuven zijn 272 mensen inclusief vrouwen en kinderen omgebracht, waarvan de meesten tussen september 1914 en april 1915 zijn ontgraven uit geïmproviseerde graven of uit de drie massagraven in de stad. Uit de verslagen blijkt dat velen zijn omgekomen door executies (nekschot of bajonetsteken), verbranding of door beschietingen tijdens razzia’s in huizen[26]. In het centrum werd in 1081 huizen brand gesticht met behulp van brandversnellers [27]. Duizenden mensen werden op de vlucht gejaagd en zeker 1100 maandenlang in concentratiekampen opgesloten. Op geen enkele manier kan de theorie van de ‘francs-tireurs’ deze uitwassen goed praten. De terreur die gedurende een week over de bevolking werd uitgestort, was ongegrond, buitensporig en ongemeen hard.
De Amerikaan Hugh Gibson suggereerde op 28 augustus 1914 aan één van de Duitse manschappen in Leuven dat de geweldplegingen op de bevolking misschien niet helemaal in verhouding stond tot de vermeende beschuldigingen:
“Just to see what would happen I inquired about the provision of The Hague Conventions, prescribing that no collective penalty can be imposed for lawless acts of individuals. He dismissed that to his own satisfaction by remarking that: ‘All Belgians are dogs, and all would do these things unless they are taught what will happen to them.’ (uit Gibson H. A Journal From Our Legation in Belgium. New York 1917)
Met deze uitspraak raakte Gibson eigenlijk de kern van de zaak: schendingen van mensenrechten. Zelfs al zouden de vermeende straatbeschietingen door burgers begonnen zijn (Duitse versie) of door troepen die op elkaar zijn beginnen schieten, of zelfs in scène gezet (Belgische versie), eigenlijk doet dat er niet zozeer toe, omdat de straatbeschietingen enkel kunnen verklaren wat het geweld triggerde. Zij hebben de spiraal van geweld ‘alleen maar’ in gang gezet. Wat daarop volgde –executies, brandstichtingen, mensen gebruiken als levend schild, deportaties- had een veel grotere reikwijdte. Het waren gewelddaden die volgens toenmalige –al bij al nog vrij premature- regels van het internationale volkenrecht niet door de beugel konden en dus als oorlogsmisdaden moesten worden bekeken. Het geweld werd gebruikt als straf of als represaille. Waarom? Het scenario dat de militaire bezetter in Leuven volgde, maar ook in alle andere geteisterde dorpen en steden (Visé, Aarschot, Soumagne, Rossignol, Andenne, Tamines, Dinant, Dendermonde…) doet een strategie vermoeden, die werd boven gehaald als daar ook maar de minste aanleiding toe was. Frustraties over elk oponthoud in de Duitse opmars werden op de bevolking afgereageerd. In Leuven vormde de uitval van het Belgische leger vanuit de vesting Antwerpen op 25-26 augustus 1914 de aanleiding voor het geweld. Het stoorde de Duitse legerleiding mateloos. Tegelijk zien we dat in Leuven en bij uitbreiding de hele regio waar de militaire operaties plaatsgrepen, de bevolking het zwaar moest ontgelden. In zekere zin werd de bevolking als pasmunt gebruikt om het Belgisch leger onder druk te zetten niet langer tegen het Duitse leger op te treden. Morele chantage dus… Om Duitse manschappen zo ver in het geweld mee te krijgen, gebruikten militairen het vijandbeeld van de francs-tireurs. In bezet gebied zorgde niet zozeer de geüniformeerde vijand voor de grootste dreiging, maar de hele bevolking die zogenaamd in het geheim bewapend werd en achterbaks tegen een in hun ogen gerechtvaardigde militaire bezettingsmacht complotteerde. Het ‘francs-tireurs-isme’ diende als vrijbrief voor de militairen ter plaatse: onder het mom van burgers die op militairen schoten, kon een pallet van geweldplegingen worden ingezet, zonder dat iemand daar binnen de eigen troepen, in eigen land of in het buitenland morele bezwaren tegen maakte. Elders was al gebleken dat de bezettingstroepen ongestoord hun gang hadden kunnen gaan, tenminste zonder internationale inmenging (5 augustus 1914 Soumagne 118 doden, 8 augustus Melen 108 geëxecuteerden, 15 augustus Visé bij Luik, 19 augustus Aarschot 173 slachtoffers, 20 augustus Andenne en Seilles 262 slachtoffers, 21-22 augustus Tamines 383 slachtoffers, 23 augustus Dinant 673 geëxecuteerden). Wraakacties op de bevolking waren een militaire strategie te zijn. Het recept bleek te werken, want overal waar de Duitse troepen een strobreed in de weg werd gelegd, barstte het geweld tegen de bevolking uit. Zo diep ingeworteld zat de overtuiging dat burgers in heel België een krachtmeting het overweldigende Duitse leger aangingen. Ook in het thuisland gingen deze argumenten er als zoete koek in, want ze pasten in de overheersende perceptie over een vijandig gezinde burgerbevolking in België. Als officieren zich na de gebeurtenissen in Leuven moesten verantwoorden ten aanzien van het Duitse oorlogsministerie en de rijkskanselier, beriepen ze zich op de overheersende publieke opinie over de ‘francs-tireurs’. Zolang de wreedheden geen smet op het Duitse blazoen wierpen, gingen ze door.
Conclusie
Sinds het onderzoek van Schöller in 1958, maar vooral nadat Horne en Kramer de verklaringen over de Duitse geweldplegingen in Dinant onder het vergrootglas legden met behulp van archieven die in Moskou werden teruggevonden, groeide de consensus rond de interpretatie over vermeende ‘francs-tireurs’ in de eerste oorlogsmaanden van 1914. Een zogenaamde Belgische volksopstand is er nooit geweest en berust op een valse voorstelling van zaken, ondersteund door collectieve autosuggestie. De gewelddaden ten aanzien van de bevolking waren effectief een vergelding én een pressiemiddel ten aanzien van het Belgische leger om zich niet langer tegen de doortocht van de Duitse troepen te verzetten. Deed het leger dat wel, dan wreekten gewapende troepen zich systematisch op de bevolking. De gewelddaden in Leuven barstten niet toevallig los op een dag dat het Belgische leger daadwerkelijk een uitval vanuit de vesting Antwerpen op de Duitse flank deed (25-26 augustus). Duitse militairen bedienden zich maar al te graag van de perceptie over de vijandige burgerbevolking als voorwendsel om die excessen van geweld op weerloze burgers te verantwoorden. Hilde Verboven, november 2014
EINDNOTEN [1] VERBOVEN H., Bezette stad, verwoeste stad. Leuven 1914, in M&L, 33/4 (2014) p. 40-62; TIXHON A. & DEREZ M., Martelaarssteden. België, augustus-september 1914, Namur, 2014. [2] Leuven is tot één hoop asch geworden!, in De Tijd: godsdienstig-staatkundig dagblad, 29-8-1914; MOKVELD L., op.cit., p. 97; Ochtendblad A. De oorlog: Leuven verwoest, in Nieuwe Rotterdamsche Courant, 29-8-1914. [3] Zoals blijkt uit het interview dat von Manteuffel in Leuven met de Nederlandse journalist Mokveld had, eind augustus 1914: MOKVELD L., De overweldiging van België : ervaringen, als Nederlandsch journalist opgedaan, tijdens een viermaandelijksch verblijf bij de Duitsche troepen in België, Rotterdam, 1916, p. 79. [4] Auswärtiges Amt, Die völkerrechtswidrige Fuhrung des Belgischen Volkskriegs, Berlijn, 1915. [5] VERBOVEN H., Bezette stad, verwoeste stad. Leuven 1914, in M&L, 33/4 (2014) p. 45. [6] Zie getuigenis mgr. Simon Deploige Ministere de la Justice & Ministère des Affaires Etrangères, Réponse au livre blanc allemand du 10 mai 1915, Paris, 1917, p. 377; Stadsarchief Leuven, Fonds Varia, nr. IV, A. Nerincx. 4. Redenen van de verwoesting van Leuven. [7] FUGLISTER A., Louvain.Ville martyre. Paris, Londres, 1916, p. 51. [8] SCHÖLLER P. Der Fall Löwen und das Weißbuch. Böhlau, 1958. [9] Bewijzen dat Leuvenaars zijn ondervraagd in het kader van dit Duitse onderzoek: Stadsarchief Leuven, Fonds Varia, nr. IV: A. Nerincx. 4. Redenen van de verwoesting van Leuven (na 1918); Stadsarchief Leuven, kopie oorlogsdagboek prof. Scharpé, interview op 23 september 1914. [10] Stadsarchief Leuven, WO1-dagboeken, dagboek Scharpé, 23 september 1914, ondervraagd door dr. Ivers. [11] KADOC, oorlogsdagboek Valerius Claes, 21 en 25 november 1914: getuige Armand Thiéry weigert het door de krijgsauditor opgestelde verslag te ondertekenen en rector Ladeuze verklaarde aan Claes dat de auditor een bekentenis probeerde af te dwingen. [12] Affiche 6 en 17 augustus 1914: McMaster University Libraries (Canada), zie ook https://www.oorlogsdagboekleuven.be/ontwapenen/ en https://www.oorlogsdagboekleuven.be/oproep-tot-kalmte/ [13] Stadsarchief Leuven, Fonds Varia, nr. IV: A. Nerincx. 4. Redenen van de verwoesting van Leuven (na 1918). [14] VAN LANGENHOVE F., Comment naît un cycle de légendes : francs-tireurs et atrocités en Belgique, Lausanne, 1916. [15] HORNE J., en KRAMER A., German atrocities, 1914. A history of denial. New Haven, Londen, 2001, p. 89-174. [16] DZIOBEK O., Geschichte des Infanterie-Regiments Lübeck, 3. Hanseatisches, Nr. 162. Auf Veranlassung des Offizier-Vereins ehemaliger 162er, Oldenburg, 1922, p. 26. [17] FUGLISTER A., Louvain.Ville martyre. Paris, Londres, 1916, p. 75-83. [18] DZIOBEK O., op.cit., p. 25-35; KOCH O., Das Landwehr-Infanterie-Regiment 53 im Weltkrieg 1914-18. Regimentsgeschichte verfasst an hand der Akten des Regiments, Essen, 1928, p. 10-13; SUHRMANN W., Geschichte des Landwehr-Infanterie-Regiments Nr. 31 im Weltkriege, bearb. auf Grund der amtl. Kriegstagebücher auf Veranl. des Reichsarchivs, (Erinnerungsblätter deutscher Regimenter. Truppenteile d. ehem. preuß. Kontingents, 238). Oldenburg, Berlijn, 1928. [19] MEURER C., The blame for the Sack of Louvain, in Current History, juli 1928, p. 556-566. [20] MAYENCE F., The Belgian Rejoinder, in Current History, juli 1928, p. 566-571; FUGLISTER A., A neutral description of the sack of Louvain, Concord, New Hampshire, 1929. [21] SCHÖLLER P., Der Fall Löwen und das Weißbuch. Böhlau, 1958. [22] REYNEBEAU M., Oorlog met andere middelen, in De Standaard, 20 september 2014. [23] HORNE J. & KRAMER J., German atrocities, 1914. A history of denial, New Haven, Londen, 2001; LIPKES J., Rehearsals. The German Army in Belgium, August 1914, Leuven, 2007. [24] [Belgische onderzoekscommissie], La violation de droit des gens en Belgiue. I. Rapports officiels de la Commission d’enquête sur la violation des règles du droit des gens, des lois et des coutumes de la guerre, (Publication officielle du gouvernement belge). Paris, Nancy, 1915, p. p47-53; Ministère de la Justice & Ministère des Affaires Etrangères, Réponse au livre blanc allemand du 10 mai 1915, Paris, 1917, bijlage D; Committee on alleged German outrages, Report of the Committee on alleged German outrages appointed by His Majesty’s government, Londen, 1915; MAYENCE F. Het Duitsche leger te Leuven in augustus 1914 en het Duitsche Witboek van 10 mei 1915. Twee betoogschriften uitgegeven door de zorgen van de Belgische regeering, Leiden 1918; FUGLISTER A., Louvain. Ville martyre, Paris, Londres, 1916; Universiteitsarchief KU Leuven, Oorlogsdagboek Felix Boon (1914-18), geschonken door Luc Verwilghen, kleinzoon van Felix Boon, op 23 juni 2010; KADOC, Oorlogsdagboek pater Valerius Claes, BE/942855/1884/1200. [25] Gibson H., A Journal From Our Legation in Belgium, New York 1917; BRAND WHITLOCK, Belgium under the German occupation. I: A personal narrative. Londen, 1919; MOKVELD L., De overweldiging van België : ervaringen, als Nederlandsch journalist opgedaan, tijdens een viermaandelijksch verblijf bij de Duitsche troepen in België, Rotterdam, 1916 [26] KADOC, Oorlogsdagboek Valerius Claes, 7-9 september 1915 ontgraving van massagraf hoek Tiensevest-Maria-Theresiatraat; en Stadsarchief Leuven, Fonds Varia, nr. IV, archief Nerincx, proces-verbaal van de ontgraving van het massagraf op het stationsplein. [27] Stadsarchief Leuven, schadeplan Eerste Wereldoorlog.