Mijn 14-jarige zoon Paul is getuige geweest van de terechtstelling van twee vermeende Duitse spionnen in Leuven. Hij slenterde gisteren wat rond in de stad voor één of andere boodschap. Nieuwsgierig liep hij toe op de luid joelende menigte op de Oude Markt. Mikpunt van het getier waren twee mannen, blootshoofds, met bleek gelaat, star voor zich uitstarend, de handen op de rug geboeid. Omstaanders beweerden dat het Duitse spionnen waren en dat een peloton Belgische soldaten ze ging fusilleren.
De menigte zette zich in beweging in de richting van het Lemmensinstituut. De vest loopt daar tussen twee bermen, de ene heel steil, de andere -stadswaarts gelegen- glooit naar een plateau van waar men een schoon zicht op de stad heeft. Daar hield het peloton halt. De huilende menigte was ondertussen nog aangegroeid. Al dat volk keek van op de heuvelflank nieuwsgierig toe. Boven de opeengepakte menigte hing een licht geroezemoes.
De officier van het peloton plaatste de gevangenen tegen een steile berm, met hun gezicht naar de rij soldaten. En terwijl de officier de twee mannen blinddoekte, wees hij in één gebaar naar de hartstreek, als om te zeggen dat het vuurpeloton daarop moest mikken. Elke soldaat kreeg een kogel die onmiddellijk in het geweer werd geladen. De officier zette zich met getrokken sabel aan de kop van het peloton. Muisstil werd het, dan weerklonk “portez-arme”, “en joue”. Mijn zoon draaide zijn hoofd om, want dierf niet toekijken. Luid echoode het geweersalvo. Toen hij opkeek, stapte de officier met getrokken revolver op de roerloos op de grond liggende mannen toe. Met een korte knal gaf hij hen het genadeschot in het hoofd. Paul muisde er van onderdoor. Zwijgzaam droop de menigte af.