Ongeveer halverwege de vesten rond Leuven zien we voor het eerst brandende huizen. Ik voel de hitte op mijn huid afstralen. De assen in de lucht zijn zo dik dat ik in mijn open automobiel mijn beschermingsbril moet opzetten of ik zie geen hand voor ogen meer. Vele huizen in de stad branden. Van de anderen staan alleen zwart geblakerde muren overeind, met niets dan smeulend hout aan de binnenkant. Vaak staat de voordeur open. Binnen is dan brand gesticht of zijn de bewoners met geweld uit hun huizen verjaagd.
Op de plaats waar ik stop, liggen twee paardenkadavers op straat, opgezwollen en met stijve benen. Maar dan beginnen afgrijselijkere taferelen door te dringen: dode mannen en vrouwen die nog op de plaats liggen waar ze zijn neergeschoten. Met zijn rug op de grond ligt een oude man in de zon, dood, zijn lange witte baard maskeert zijn vreselijk opgezwollen gezicht.
Overal zijn de straten met puin bedekt, maar ook met hoeden, klompen, Duitse helmen, zadels, flessen, achtergelaten bagage. Over ongeveer een kilometer lengte lijkt het alsof een cycloon over de vesten is geraasd. De Tiensepoort is de plaats waar verschrikkelijke gebeurtenissen zich hebben voorgedaan: de telefoon en tramdraden liggen afgebroken op de grond, kris kras lijken en paardenkadavers door elkaar, de huizen staan nog in brand.