Was ik maar honderd jaar eerder geboren. Dan zou ik nu het verhaal van m’n leven aan het schrijven zijn. Wat zeg ik, het verhaal van een hele generatie want de ‘Groote Oorlog’ komt er aan. Het zou een oorlog worden om een einde te maken aan alle oorlogen, de ‘Laatste Oorlog’. Of is dat maar een propagandapraatje om de grootste slachting aller tijden aan te kondigen?
Als ik nu eens terug kon in de tijd, maar met het inzicht en de ervaring die ik nu heb. Op 11 september 2001 vind er een terreuraanslag plaats die alleen maar tot oorlog kan leiden, eerst in Afghanistan, daarna in Irak. Er worden verkeerde inschattingen gemaakt, bureaucratische beslissingen genomen. Oorlogsplanners zien de wereld niet zoals hij is, maar zoals hij zou moeten zijn in hun ogen. Er worden coalities gesmeed, er bestaat enkel nog wij en zij. Wij, de oorlogscorrespondenten, moeten het eigen gelijk dienen of ophoepelen.
Voor de zomer van 1914 bekruipt me hetzelfde gevoel. Op 28 juni schiet de student Gavrilo Prinzip kroonprins Frans Ferdinand van Oostenrijk neer, een aanslag. Zes weken later staan de legers van alle Europese grootmachten tegenover elkaar. Een oorlog, die men kan, maar niet wil vermijden. Mijn Duitstalige collega’s klagen het imperialisme van de geallieerden aan. De Franse en Britse journalisten noemen de Duitsers dan weer barbaren.
Gelukkig is er nog de Amerikaanse verslaggever E. Alexander Powell die in beide kampen vertoeft. Zijn boek ‘Fighting in Flanders’ verschijnt al na enkele maanden oorlog. Hij beschrijft de Duitse wreedheden tegen burgers. Oorlogscorrespondenten houden niet van oorlogen waarin immers altijd veel mensen sterven, maar ze hebben er wel baat bij. Het is hun beroep tenslotte. Powell verwoordt het zo: ‘Zo lang er dan toch mensen gedood worden, willen we kunnen getuigen over de doden en het via de kranten aan de wereld vertellen.’
Maar zo zien politici en legerleiders het uiteraard niet. ‘Nuttige idioten’ herinner ik me als uitspraak over mijn vakbroeders ten tijde van de Irakoorlog in 2003. Bij nader inzien hebben toenmalig president Bush&co nogal wat inspiratie gehaald uit de Eerste Wereldoorlog voor de omgang met de pers: twijfelachtige legercommuniqués, woordvoerders en uitverkoren embedded, ingekwartierde journalisten. De Britse opperbevelhebber in 1914, lord Kitchener, was ook berucht om zijn aversie van oorlogsjournalisten. Ooit noemde hij ze ‘dronken lorren die in de weg liepen’. Het verbaast me dan ook niet dat hij de meest strikte censuur instelt. Meer hoop koester ik over Winston Churchill, baas van de Navy, zelf ooit oorlogscorrespondent. Wat een ontgoocheling. Net hij spreekt over de ‘fog of war’, mist spuien. Het zal een begrip worden. Zeg of schrijf wat je wil, maar praat vooral niet over de echte oorlog.
In elk geval gebeurt de actie dicht bij huis, op gekend terrein, in België en op de Vlaamse velden. Maar hoe kun je in hemelsnaam objectief en afstandelijk berichten als de Duitse legers voorbijtrekken en familie en kennissen vermoorden? In oorlogstijd is het altijd makkelijker om in den vreemde te werken. Mijn collega’s van de Belgische kranten hebben alvast twijfelachtig werk geleverd. Op 10 augustus 1914 kopt de Brusselse krant ‘Le XXe siècle’ nog: ‘het gaat beter en beter!’ Intussen is de stad Luik al drie dagen gevallen. Van een grote overwinning gesproken. Oud nieuws, propaganda of gewoon onkunde? Wie de waarheid wil weten over de oorlog, zal het de komende jaren moeilijk krijgen.
(Rudi Vranckx voor Oorlogsdagboek Leuven, augustus 2014)
Uittreksels van de columns van Rudi Vranckx verschenen ook in de reeks Oorlogskranten